Nieuwsbrief juni 2020
Corona-virus op de werkvloer
Het lijkt voorlopig te vroeg om te zeggen dat de huidige corona-crisis overwonnen of voorbij is. De tendens is alleszins rooskleurig.
Wat wel duidelijk is, is dat we allen hiermee de eerstvolgende jaren geconfronteerd blijven met alle gevolgen van dien. Een vraag die regelmatig gesteld wordt, is of het oplopen van het corona-virus op de werkvloer kan worden beschouwd als een arbeidsongeval of een beroepsziekte. Deze vraag is des te prangender, nu meer en meer sectoren open gaan.
- Arbeidsongeval
Een arbeidsongeval wordt gedefinieerd als een letsel, tijdens en door de uitvoering van een arbeidsovereenkomst, dat veroorzaakt is door een plotselinge gebeurtenis. Eenzelfde definitie geldt ook voor ambtenaren.
Het onderscheid tussen een arbeidsongeval en een beroepsziekte wordt gemaakt door het begrip “plotselinge gebeurtenis”: een plotselinge gebeurtenis leidt tot een arbeidsongeval. Wanneer er daarentegen sprake is van een langdurige blootstelling aan een bepaald risico, betreft het geen arbeidsongeval, maar wel een beroepsziekte (zie verder).
Een letsel is bovendien niet beperkt tot een fysiek letsel. Ook een ziekte kan een plotselinge gebeurtenis uitmaken, zoals blijkt uit de rechtspraak. Het feit dat de letsels zich pas geruime tijd na het ongeval manifesteren, sluit het bestaan van een arbeidsongeval evenmin uit.
Van zodra aangetoond is dat er én een letsel is én een plotselinge gebeurtenis zich heeft voorgedaan, geldt het wettelijk vermoeden van causaliteit tussen beide. Artikel 9 Arbeidsongevallenwet bepaalt immers dat het letsel in dat geval wordt verondersteld veroorzaakt te zijn door het ongeval.
Het tegenbewijs verschuift in dat geval naar de arbeidsongevallenverzekeraar die het bewijs moet leveren dat dit oorzakelijk verband in “de hoogste graad van waarschijnlijkheid” niet bestaat. Kan dergelijk bewijs niet worden geleverd, moeten de bewezen letsels vergoed worden.
Op verschillende websites van o.a. arbeidsongevallenverzekeraars kan men lezen dat het bewijs van een arbeidsongeval ingevolge het corona-virus moeilijk te leveren valt. Dit standpunt dient toch enigszins genuanceerd te worden.
Wanneer er een uitbraak is op de werkvloer, waarbij een significant deel van collega’s en cliënteel ziek zijn geworden, lijkt het ons aannemelijk dat deze ziekte als een arbeidsongeval moet worden gekwalificeerd. Het bestaan van een plotselinge gebeurtenis, zijnde de uitbraak, en van de letsels, zijnde de ziekte, kan moeilijk ontkend worden. Door het wettelijk vermoeden van causaliteit zal het slachtoffer gemakkelijker kunnen aantonen dat hij daadwerkelijk getroffen is door een arbeidsongeval en dat de arbeidsongevallenverzekeraar hiervoor moet tussenkomen.
Het tegenbewijs, te leveren door de arbeidsongevallenverzekeraar, moet aantonen dat de ziekte te wijten is aan andere factoren, bv. omdat de ziekte werd opgelopen vóór of na de uitbraak op de werkvloer of de oorzaak moet worden gezocht in de gezinssfeer, hetgeen uiteraard geen evidentie is.
- Beroepsziekte
Hoewel de vergoedingsregeling voor beroepsziekten gelijkaardig is aan deze voor arbeidsongevallen, is het bewijs van een beroepsziekte anders.
Een beroepsziekte wordt in de eerste plaats erkend. De Belgische lijst van erkende beroepsziekten vindt men terug op de website van Fedris (link). Zelfs indien een bepaalde ziekte niet officieel erkend is als een beroepsziekte, kan men wel een schadevergoeding ontvangen indien deze ziekte op een determinerende en rechtstreekse wijze het gevolg is van de beroepsuitoefening.
Ingevolge de pandemie werd COVID-19 intussen officieel erkend als een beroepsziekte. De regeling die hierna wordt besproken, geldt vanaf 11 maart 2020.
De personen die in aanmerking komen voor een vergoeding, betreffen diegenen die in de gezondheidszorg werkzaam zijn en een duidelijk verhoogd risico lopen om besmet te worden door het virus. Bovendien moet de besmetting gediagnosticeerd zijn door middel van een laboratoriumtest.
Een eerste categorie betreft het personeel dat bepaalde activiteiten uitoefent, zoals het personeel dat instaat voor het vervoer van patiënten die (mogelijk) besmet zijn, het personeel van triageposten of de personeelsleden die onderzoek uitvoeren of klinische stalen afnemen bij (mogelijk) besmette patiënten.
Een tweede categorie betreft het personeel dat werkzaam is in ziekenhuizen en verzorgingsinstellingen. In de ziekenhuizen gaat het o.m. over het personeel werkzaam in spoeddiensten en diensten voor intensieve zorgen, diensten voor longziekten, infectieziekten en andere diensten waar besmette patiënten zijn opgenomen. Hetzelfde geldt voor het personeel dat werkzaam is in andere ziekenhuisdiensten en verzorgingsinstellingen waar een uitbraak van COVID-19 zich heeft voorgedaan.
Een koninklijk besluit van 12 juni 2020 heeft de brandweervrijwilligers en de vrijwillige ambulanciers voortaan gelijkgesteld met hun beroepscollega’s. Ook deze regeling geldt vanaf 11 maart 2020, zodat deze vrijwilligers die het slachtoffer worden van een beroepsziekte, voortaan recht hebben op een vergoeding voor beroepsziekten.
Personen die niet vallen onder één van deze categorieën, kunnen wel in aanmerking komen via het open systeem. Zij dienen naast het bewijs dat de ziekte effectief door het werk werd opgelopen, ook het bewijs te leveren dat zij blootgesteld zijn aan het beroepsrisico van de ziekte.
- COVID-19 Vrijwilligersfonds
Tot slot kan in dit verband worden verwezen naar het zogenaamde COVID-19 Vrijwilligersfonds dat recent werd opgericht bij een koninklijk besluit van 4 juni 2020 en beheerd wordt door Fedris.
Dit fonds betaalt een vergoeding uit aan de nabestaanden van vrijwilligers die overleden zijn aan een besmetting door COVID-19 in het kader van hun activiteit buitenshuis als vrijwilliger in de periode van 1 maart 2020 tot 1 juli 2020. Die periode kan evenwel verlengd worden indien nodig.
Als vrijwilliger wordt beschouwd niet enkel de vrijwilliger in de zin van de Vrijwilligerswet, doch ook de verenigingswerker uit de Bijkluswet, de student en de vrijwillige ambulanciers.
Niet elke nabestaande komt voor vergoeding in aanmerking. De rechthebbende van het slachtoffer betreft enkel de echtgenoot, de wettelijke samenwonende partner en de kinderen, zolang deze laatste recht hebben op kinderbijslag en in elk geval tot de leeftijd van 18 jaar.
De tegemoetkoming moet bovendien binnen een periode van zes maanden vanaf datum van het overlijden van het slachtoffer ingediend worden.
Voor verdere vragen of inlichtingen inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten kunt u steeds ons kantoor contacteren.
(De nieuwsbrieven van KONSILIO Advocaten zijn louter informatief en ten behoeve van het cliënteel. De inhoud ervan kan niet worden beschouwd als een volwaardig juridisch advies. Voor concrete vragen of informatie aangepast aan een persoonlijke situatie kunt u uiteraard ons kantoor bereiken.
Er wordt getracht om de informatie in de nieuwsbrieven zo actueel en volledig mogelijk te verstrekken. De informatie hierin kan echter achterhaald zijn door recente wijzigingen. KONSILIO Advocaten kan op generlei wijze aansprakelijk gesteld worden voor de juridische volledigheid van zijn nieuwsbrieven.)